Tuesday, October 21, 2008

Iris Huilt

-
Iris huilt. Ik weet niet waarom. Ze vertelt het niet. Ik wil haar troosten. Ik ga naar haar toe en sla mijn armen om haar hals, maar ze duwt me weg. “Niet doen,” zegt ze. “Ga maar spelen.”
Ik wil niet spelen. Ik wil Iris troosten. Bij haar op schoot kruipen, kusjes geven en “knuffel-, knuffel-, knuffeloentje” zeggen met mijn neus in haar hals. Zodat het kietelt en ze lacht. Ik schuif tegen haar aan. Ze draait haar rug naar me toe. “Ga weg, Vishva!”
Op mijn kamer is het saai. De dino’s slingeren verveeld achter de deur. De nieuwe politieauto zit nog in de doos. Mijn vingers peuteren eraan, maar ze hebben geen zin. Het lukt niet. Ik klim op mijn bed om bij het raam te komen. Het gordijn is altijd dicht. Dat moet van Iris. Eerst moet ik het dus optillen. Ik duw het weg van mijn gezicht. Nu kan ik de galerij zien. Hij is leeg. Er loopt niemand. Ook niet de hond van de buren aan het eind. De hond moet altijd aan de lijn. Altijd. Anders loopt hij weg, volgens de meneer van de hond. Alleen als hij op de galerij is, mag hij los. Dan rent hij als een dolle heen en weer. Zo blij is hij. “Zielig,” zegt Iris. “Dat doe je toch niet, een hond op een flat!” Ik vind hem eng, zo hard als hij rent. En zielig. Ik vind hem ook zielig. Net als Iris.
Door de spijlen van het galerijhek kan ik het grasveld zien. Het vale groen en het bruin. De benen van de jongens die erover rondhollen. Hun jassen die op twee hoopjes opzij liggen. Een bal vliegt door de lucht. De jongens juichen “goal!” of zoiets. Ik hoor het niet precies. Het is te ver weg. Ik hoor Iris, die op de gang loopt. Luid rammelt ze met haar sleutelbos. Kletterend valt hij op de grond. Ze vloekt. “Godverdomme!” zegt ze. Dat mag niet. Je mag niet vloeken.
Ze doet de deur van mijn kamer open. Snel laat ik me op mijn bed zakken. De jongens vallen achter het gordijn. “Op je kamer blijven, Vishva. Ik moet even weg. Lief zijn, hè?” Ik knik.
“Wacht.” Weg is ze. Dan komt ze terug met een puntzak snoep. Tumtummetjes, en engelse drop en spekkies. “Waar is je gameboy?” Ze graait hem onder de kast vandaan en klikt hem aan. “Hier. En zoet zijn, hè?”
Als de voordeur met een klap achter haar dichtgevallen is, duik ik voorzichtig achter het gordijn op. Ze ziet me niet. Ze is al halverwege naar de lift. Haar hakken klakken luid op het beton. Klik-klak, klik-klak. Haastig. Alsof ze moet opschieten. Alsof ze de bus moet halen. Alsof ze doet wie het eerste beneden is. Dat wint ze, want ze is alleen. Er is niemand anders op de galerij. Geen hond.
De jongens zijn gestopt met voetballen. Ze staan in een kluitje te schreeuwen. Hun jassen liggen nog steeds op hoopjes, maar ze kijken er niet naar. Ze kijken alleen naar elkaar en schreeuwen. Ze zwaaien met hun armen door de lucht. Straks komt Iris eraan. Dan gaan ze haar slaan. Ik wil niet dat ze haar slaan.
Maar Iris wordt niet geslagen. Ze gaat niet over het gras. Ze gaat over de stoep. De jongens zien haar niet eens. En ik ook niet. Ik zie haar bijna niet. Alleen door haar rode jas weet ik dat het Iris is, die daar op de stoep loopt. Ik kijk en kijk, tot ze verdwenen is achter de kantoorflat. Tot ze echt helemaal weg is.
Tot er geen Iris meer is.

No comments: