Friday, January 28, 2005

Het Portret

-
Hanna’s domein was beneden, waar de kinderen speelden en televisie keken. Waar ze ’s avonds aan de hoge tafel haar schoolwerk nakeek of zat te naaien. Ze liep alleen wel eens naar boven om de post op zijn bureau te leggen.
Toen ze er deze keer bleef rond hangen, wist ze niet precies waarom. Was het om iets dat hij gezegd had? Gisteren, of vorige week?
Het was er koud, omdat hij altijd uit zuinigheid de radiator dichtdraaide. Voorzichtig ging ze op zijn stoel zitten, de brieven nog in haar hand. Ze leunde naar achteren.
Keurig opgeruimd was het bureau. Een leeg houten vlak. Links de grote schemerlamp met de foto’s van haar en de kinderen: zijzelf en profiel, de kleine Flora op de arm; en een foto van de tweeling, smoezend op een bankje. De brievenweger en het bakje met pennen en potloden. De telefoon links vooraan. Rechts stond kil het gedoofde computerscherm waar het toetsenbord onder geschoven was.
Daarnaast het portret. Ze kende het wel, al had ze het nooit zo goed bekeken. Langzaam boog ze nu naar voren. Het was wat weggeschoven, net niet naast het computerscherm, maar ook niet erachter. Alsof het om een hoek loerde. Ze strekte haar arm ernaar uit en trok het naar zich toe.
In de zilverkleurige lijst zat de verbleekte foto van een jonge vrouw aan het roer van een zeilboot. Haar haren wapperden in de wind. Haar mond was half geopend, alsof ze iets zeggen wilde. Haar ogen lachten vrolijk vanachter het glas.
Ze zat met het lijstje in haar handen op de stijve stoel. Ze liet haar ogen gaan van de handen aan het roer, naar de verwaaide haren. Eén lok viel half over het gezicht. De lachende ogen keken triomfantelijk in de hare. Ze zag het geluk in het portret dat onaangedaan de kamer binnendrong. Eeuwig lachte de mond. Eeuwig spottend keken de ogen.
De vrouw op de foto maalde niet om haar. Ze was uit een andere tijd. Die nooit meer kwam, maar ook nooit wegging. Ze zat daar maar in de kou met de foto in haar handen, haar ogen geklonken in die van de vrouw, haar vingers die de lijst omklemden.
De lach die niet te wissen was. De kracht die er vanuit ging.
In één ruk stootte ze de bureaustoel weg terwijl ze overeind kwam. Met een klap smeet ze het portret met de vrouw op haar smoel. Het glas spatte brekend uiteen over het bureau. Daar lag ze dan: haar gezicht onzichtbaar naar beneden gedrukt tegen het bureaublad, de brede poot van het lijstje hulpeloos omhoog. Zijzelf steunde op haar armen voorover, haar lippen strak opeen geperst, haar natte ogen tot spleetjes geknepen.

Ze liep naar beneden om een veger en blik te halen. Weer terug veegde ze de scherven bij elkaar op het blik. Het lijstje was wat uit zijn voegen gewrikt. Ze hield het een ogenblik in haar handen. De foto lag er nog in, onbeschermd door het glas. Het gezicht van de vrouw had een kras gekregen, van haar wang het water op.
Ze legde het geschonden portret over de glasscherven heen.
Het was gedaan. Ze nam het blik op, maar bij de deur van de kamer bleef ze staan. Ze liep weer terug. Langzaam liet ze het blik zakken naar de kale ruimte midden op het bureau.

***

De rest van de dag ging alles als anders. Bart kwam thuis en stoeide met de jongens terwijl zij het eten kookte. Ze aten spaghetti, en lachten om de slierten die onhandig langs hun monden omlaag hingen. Hij bracht de kinderen naar bed, en las ze nog twee verhaaltjes voor, terwijl ze de vuile borden in de vaatwasser zette, en het koffieapparaat vulde.
Boven drukte ze een nachtzoen op de warme gretige wangetjes. “Nee, Jeroen, nu écht gaan slapen.”
Voor hem uit liep ze de trap weer af.
“Koffie?”
“Graag. Maar dan moet ik naar boven om de stukken voor de bestuursvergadering door te nemen.”
In de kamer spreidde ze het avondblad over de eettafel. Terwijl ze het opensloeg naar de binnenpagina, kraakte de trap onder zijn voeten. Zijn stap over de gang. De deur van zijn werkkamer open en dicht. Gestommel boven haar hoofd.
Ze boog zich naar de krant. Een kop op de binnenpagina boven een kolom geordende woorden.
De deur van de werkkamer ging nu weer open. Voetstappen die haastig de trap afdaalden. Ze draaide haar hoofd naar de andere pagina en staarde er naar.
“Hanna!”
Hij stond in de omlijsting van de deurpost met het blik stijf voor zijn buik. “Wat is dit? Heeft Fatma. . .?”
“Sorry. Ik was boven, en . . . . Het spijt me. Maar ik kan wel proberen . . . .”
“Laat maar!”
Hij was alweer weg. Ze hoorde hem in de keuken met zijn voet de deksel van de pedaalemmer opwippen. Kletterend kletsten de scherven tegen de metalen wand. Met een klap viel de deksel weer terug.
Daarna werd het stil. Ze drukte haar rug naar achteren, haar armen bungelend langs de leuning, en keek naar de lege deuropening. Het duurde. Haar ogen gingen terug naar de krant.
Toen ze weer opkeek, leunde hij met zijn elleboog tegen de stijl van de deur en streek zijn hand door zijn haar.
“Het geeft niet,” zei hij schor. “Trek het je niet aan. . . . Misschien is het wel beter zo. . . . Het is al zo lang geleden. . . .”
Langzaam trok hij zich terug uit de deuropening.
Ze sloeg een bladzijde om.

No comments: