-
Langzaam zette de trein zich in beweging. Het schemerig verlichte perron maakte plaats voor diepe duisternis. Het bleke schijnsel van een straatlantaarn stond hier en daar kort op een hoek; een verlicht raam kwam te snel voorbij om er leven in te zien. De trein schudde heftig heen en weer en passeerde krakend en knarsend enkele wissels. Ze reden langs een donker park dat ze niet herkende. Ze voelde de paniek haar keel toeknijpen. Maar dat kón niet. Ze had toch goed op de borden gekeken.
Toen ze over de brug over een kanaal gingen kon ze weer even diep zuchten. Ze keek door het raam de donkere wereld in, maar haar blik bleef steken in de reflectie van de coupé.
Daar was ineens het kind van vroeger in het hoekje bij het raam op de ouderwetse bank. Ze zag het chroom van de welvende stangen van de leuningen met het groen langwerpige kussentje er bovenop; de strakke gezichten van de mensen, hun bruine koffers hoog boven hun hoofden; de ruiten van het hekwerk van het éne bagagenet dat nog leeg was.
De mensen waren groot en ver weg en lagen onbereikbaar in de glazen ruit.
Een verglaasde Mama stak haar hand in haar jaszak en trok er een wit zakdoekje uit. Ze veegde ermee over haar ogen en toen langs de onderkant van haar neus. Heftig veegde ze langs haar neusgaten. Toen hief ze haar elleboog weer naar achteren om het zakdoekje terug in de jaszak te steken.
De mevrouw naast Mama knipte haar tas open om er een rolletje Rang uit te halen. Ze scheurde het papiertje verder af en hield haar het rolletje voor.
“Wil je een snoepje?”
Ze schudde haar hoofd. Het rolletje schoof door naar Mama, die er een zuurtje uit peuterde. Nu had ze spijt.
De trein minderde vaart en stopte piepend en krakend op een onbekend station. Een paar mensen stapten in. Een fluittoon: langzaam kwam de trein weer in beweging.
Ze wist niet waar hij heen ging. Hij reed door de nacht die zonder begin en zonder einde was. Ze wist alleen van de trein die knarste en piepte.