-
In de branderij was het warm en vertrouwd. De pomper was op de stelling bezig de beslagbakken vol te pompen. Het vuur onder de ketel bromde. Uit de achterdeur kwam de meesterknecht aanrijden met een lading kolen. Toen hij Hector zag, zette hij de kruiwagen stil.
“U heeft mijn boodschap ontvangen? Ik ben blij van die lamstralige stoker verlost te zijn!”
“Ben je al bij arbeidsbeurs geweest?”
Vanuit het helmgat bovenop de enorme distilleerketel verscheen ineens het rood aangelopen hoofd van de onderknecht, die de binnenwand aan het schrobben was. Hij hapte een paar keer naar lucht en dook weer onder in de broeiende, bedwelmende koker.
“Nee, nog niet. Ik wilde u eerst spreken.”
“Dat is goed. Maar ga d’r dan nu meteen achteraan.”
Rinus nam de kruiwagen weer bij de handvaten en reed hem naar de distilleerketel. Hij opende het luik onderin en porde in het vuur. Het loeide en broeide.
Het hoofd van de onderknecht kwam nog niet weer tevoorschijn boven de rand.
De meesterknecht rechtte zijn rug. “Volgende week komen de heren voor de ketelschouw.”
“Mooi,” zei Hector met zijn gezicht op het lege helmgat. Rinus volgde zijn blik. Hij zette zijn handen aan de mond en riep naar boven.
“Gerrit!”
Geen antwoord. Nogmaals zette hij zijn handen aan zijn mond. “Hé Gerrit! Dekselse jongen! Geef ’s antwoord!”
Het helmgat bleef leeg. Hector steunde zijn hand tegen de muur. Zijn adem stokte. Het zweet brak hem uit.
“Drommels! Er zal hem toch niets overkomen zijn!”
Haastig greep Rinus de sporten van de ketelladder, maar op dat moment kwam het bolle, haast paars aangelopen hoofd van de onderknecht weer tevoorschijn.
“Bliksemse rakker! Ons zo de stuipen op het lijf jagen! We dachten al dat je ‘t hoekkie om was!”
Hijgend klom de jongen over de rand.
No comments:
Post a Comment