-
Opvangkampen zijn vaal: de barakken grijs, of verveloos onbestemd; de ramen smerig. Het weer is grauw. Het regent, of het stormt natte sneeuw. Als de zon schijnt is het hooguit waterig. Op het terrein liggen plassen van de buien die gevallen zijn, of die nog moeten vallen. Het kamp huilt.
Ook de mensen in het kamp zijn vaalgrijs: grauwe Zuid Europeanen en matgele Chinezen, vale bruine Aziaten en dofzwarte Afrikanen. Zelfs de kleurig gebatikte jurken hebben hun glans verloren. De kleur van het kamp is grauw, kleurloos.
De mensen die in het kamp wonen schuifelen met gebogen hoofd rond. Ze bewegen zich als magnetische bollen die elkaar afstoten. Soms komt hun hoofd omhoog van hun borst en richten ze hun ogen op iets dat onzichtbaar in de verte ligt. Dan laten ze hun kin weer zakken. Ze zijn mummies geworden.
De contactambtenaar zit in het kantoortje achter de tafel, een lege stoel tegenover hem. De tafel staat dwars voor het raam dat uitkijkt op een binnenplaats vol plassen. Schimmen lopen traag heen en weer. Ertussendoor haast zich een jongen met slingerbewegingen. Hij springt over de plassen; de panden van zijn jas fladderen om zijn benen. De contactambtenaar ziet zijn huppelpas en fronst de wenkbrauwen. Er wordt op de deur van het kantoortje geklopt. De jongen komt buiten adem binnen.
"Am I late? I am sorry."
Hij is niet te laat, maar dat weet hij niet.
"Ga zitten," zegt de contactambtenaar.
De jongen moet nu zijn vluchtverhaal vertellen. Maar kort. "Houd het kort," zegt de contactambtenaar telkens. Demonstraties, een verboden krantje uitgeven, verboden lectuur, geheime vergaderingen, arrestaties.
"Ja. Ja."
Een vlucht in de avond, een leven aan scherven, zwerven om uit de klauwen van het regime te blijven.
De contactambtenaar kijkt naar de handen waarmee de jongen gebaart, en denkt aan zijn dochter. "Is het haast klaar?"
Veel geld aan een reisagent, een bootje bij nacht, een vliegtocht, een autorit, een kamp in de regen.
"Zo is het wel genoeg." De contactambtenaar klapt het dossier dicht. Zijn handen rusten gevouwen op de map, terwijl hij zich voorover buigt.
"Luister eens goed, jongeman. Jij denkt misschien dat je, door wat verboden krantjes te lezen, naar Nederland kunt vluchten om hier een beter leven te beginnen. Maar die truc gaat niet op. Zulke jongens als jij kunnen we niet gebruiken. Je wist best dat het verboden was om opruiende lectuur te lezen en demonstraties te houden. Dat zal heus geen reden zijn om je hier toe te laten. Had je het maar niet moeten doen."
De jongen heeft zijn zwarte ogen op die van de contactambtenaar gericht. "Neemt u mij niet kwalijk, meneer," zegt hij. "Ik had begrepen dat er in de tweede wereldoorlog Nederlanders zijn geweest die zich verzet hebben tegen het toenmalige regime en dat die ook verboden krantjes gelezen hebben. Ik had begrepen, dat die mensen helden waren en dat Nederland vrijheid van meningsuiting als een grondrecht zag."
Hij beent weg over het kampterrein. Zijn jaspanden fladderen om zijn benen. Hij springt behendig over een plas.
De contactambtenaar kijkt uit het raam en fronst zijn wenkbrauwen. Op hetzelfde moment begint het te stortregenen. De jongen rent over de binnenplaats, de rug van zijn jas over zijn hoofd trekkend. Hij springt weer over een grote plas, maar mist nu de andere oever. Het water spat hoog op en zijn voeten zijn kleddernat.
De contactambtenaar glimlacht.
De jongen is naar een overstekend stuk van het dak gevlucht, waaronder hij met een aantal andere mensen staat te schuilen. Hij heeft de natte jas van zijn hoofd getrokken en schudt zijn zwartglanzende haren. Zijn gezicht glimt van het water en op zijn wimpers glinsteren regendruppels.
Maar dat ziet de contactambtenaar niet.
No comments:
Post a Comment