-
Als het regent trekken we onze kaplaarzen aan, en onze regencapejes. De jouwe is legergroen, die van mij donkerrood. Het zijn zeildoek capes, geweven van buiten en glibber-glad aan de binnenkant. Ze hebben geen mouwen, alleen twee gleuven voorop waarachter onze armen verstopt zitten.
Zo blijven we droog; zo zijn we beschermd. Alleen ons gezicht niet. Het jouwe glimt van de nattigheid. Er hangt een druppel aan je neus, en je wimperharen plakken aan elkaar.
We lopen de hele lange ’s Gravelandseweg af naar school, over de natte blaren. Vanaf de beukentakken tikkelt de regen op onze capuchons.
“Klop, klop.”
“Ja?”
“Mag ik binnenkomen?”
“Ja.”
Ik schuif mijn hand naar buiten, tast naar de opening in je cape, en kruip erin. Langs mijn pols lekt een straaltje water, maar dat geeft niet, want je kleine, schrale hand ligt warm in de mijne.
Zo gaan we de hele lange weg naar school. Weet je het nog?
Over het voetpad onder de druipende beukenbomen, jouw kleine, schrale hand warm in de mijne.
No comments:
Post a Comment